Alfred Manessier
Alfred Manessier (1911-1993), geboren in Saint-Ouen, vertrok in 1929 naar Parijs om daar aan de Ecole des Beaux-Arts te studeren. Hoewel hij de studierichting architectuur volgde, was het toch de schilderkunst waar hij zich steeds meer mee bezig hield. Hij bestudeerde de oude meesters in het Louvre en in de avonden werkte hij in de academies in Montparnasse. In 1935 werd hij een leerling van Bissière aan de academie van Ranson. Samen met Jean Bazaine en Charles Lapicque was Manessier in 1941 de motor achter de expositie ‘Jeunes Peintres de Tradition Française’. Deze benaming verwees naar een bewustzijn van de Franse artistieke wortels en was tevens een subtiel signaal naar de Duitse bezetter. Genoemde kunstenaars worden, samen met andere kunstenaars die tijdens het interbellum of de Tweede Wereldoorlog in Parijs woonden en werkten, tot de Ecole de Paris gerekend.
In de jaren veertig kwam Manessier in contact met de trappisten. De strengheid van deze cisterciënzerorde en hun respect voor het ritme van dag en nacht en de seizoenen spraken de kunstenaar aan. Deze kennismaking maakte een diepe indruk op hem en hij heeft zich zelfs enkele jaren teruggetrokken in het trappistenklooster van Soligny. Zijn werk werd in deze jaren abstracter dan in zijn beginperiode. Hij probeerde een nieuwe impuls te geven aan de ooit zo alomvattend aanwezige religieuze kunst. Voor hem betekende de non-figuratieve kunst de mogelijkheid de realiteit te karakteriseren, om zo de essentie van het leven te doorgronden. Naast religie behandelde Manessier ook veel landschappelijke onderwerpen in zijn kunst. Vanaf de jaren vijftig spreekt er meer politieke betrokkenheid uit zijn werk. Ook ontwierp hij wandkleden en glas-in-loodramen voor diverse kerken, onder meer in Arles en Lille, waar hij grote bekendheid mee verwierf.