Theo Wolvecamp
Theo Wolvecamp (1925-1992) was één van de minder bekende leden van de Experimentele Groep Holland en de internationale Cobrabeweging. Anders dan de ‘harde kern’ van de groep (Appel, Constant en Corneille), was hij een eenling die binnen de experimentele kring min of meer zijn eigen weg volgde.
De in 1925 in Hengelo geboren Wolvecamp voelde zich gedurende de oorlog (1940-1945) en vlak daarna sterk aangetrokken tot het expressionisme. Net als veel van zijn experimentele tijdgenoten, raakte hij na 1945 in de ban van het werk van Picasso (1881-1973), Braque (1882-1963) en Matisse (1869-1994). In de loop van 1947 ontwikkelde hij een idioom van spontaan neergezette, abstracte tekens, dat vermoedelijk is geënt op werk van Miró (1893-1983) en Kandinsky (1866-1944) en de primitieve Afrikaanse beeldtaal.
Van zijn Cobra-oeuvre is vrij weinig bewaard gebleven. Ontevreden over zijn experimenten, heeft de kunstenaar veel creaties vernietigd. De weinig overgebleven doeken kennen vaak een sober kleurengamma van zwart, wit en grijs, met soms een zachtgroen of –blauw accent. Ook de abstracte tekentaal, met de typerende puntige uitsteeksels, is een steeds terugkerend element. In kleur en beeld lijkt hij telkens improviserend toe te werken naar tegenstellingen. Soms ook verkennen chaotisch wervelende vlekken en lijnen de grenzen van het doek.
In tegenstelling tot in zijn Cobratijd, liet Wolvecamp in de loop van de jaren vijftig een groot aantal invloeden toe in zijn werk. Aanvankelijk ontwikkelde hij een uitbundige, kleurrijke schildertrant die weinig overeenkomsten vertoonde met zijn eerdere werk. Anders dan collega en vriend Karel Appel (1921-2006) kwam hij echter niet tot een volledig spontane uitdrukkingswijze. Een langdurig ontstaansproces van telkens overschilderen en toevoegen van beeldelementen resulteerde in een taaie verfmassa, waarin verwrongen figuren moeizaam opduiken. Wolvecamp keek goed naar het werk van internationale grootheden als Jackson Pollock (1912-1956) en Willem De Kooning (1904-1997). In de eerste helft van de jaren zestig is het het werk van de Armeens-Amerikaanse kunstenaar Arshile Gorky (1904-1948) dat hem intrigeert. Korte tijd later keert hij terug naar de ‘Cobrataal’ van onder meer Appel en Jorn.
Ondanks de vele invloeden behoudt Wolvecamp een zeer eigen inbreng, voortkomend uit zijn worsteling met de materie die hem ertoe beweegt zijn doeken keer op keer te herzien. Het verschaft zijn werk een tragische, melancholische ondertoon, die veel overeenkomsten vertoond met het werk van de door hem zo bewonderde Frans-Russische schilder Chaïm Soutine (1893-1943). Wolvecamp overleed in 1992.